Stadionverbod voor groepsbelediging disproportioneel?
Laatst gewijzigd op: 26-06-2024Bij het opleggen van een sanctie is het belangrijk om goed te motiveren waarom een specifieke sanctie in een specifieke situatie wordt opgelegd.

Kenmerken
- KNVB/BVO
- Openbaar Ministerie
- Stadion
- Stadionverbod
- Voetbalgerelateerde overlast
- Belediging
Wat was de overtreding?
Deze uitspraak gaat over een kort geding voor de civiele rechter. Betrokkene zou hebben deelgenomen aan spreekkoren die zouden hebben geroepen ‘Hamas, Hamas, Joden aan het gas!’ en ‘Kutjoden’. Betrokkene ontkende deelname aan het spreekkoor van de eerste scandering, maar zei wel aan het spreekkoor te hebben deelgenomen dat ‘Kutjoden’ riep.
Welke maatregel werd opgelegd?
Betrokkene kreeg een strafbeschikking opgelegd van het Openbaar Ministerie, een boete van 500 euro. Het Openbaar Ministerie heeft deze gedraging bovendien gemeld in het systeem Keten Voorziening Voetbal, waarna de KNVB een landelijk stadionverbod heeft opgelegd voor de duur van 120 maanden. Ook heeft de KNVB een boete opgelegd van 450 euro en een pasfoto geëist. Betrokkene heeft zijn zaak bij de Commissie Stadionverboden neergelegd. Deze Commissie heeft besloten het stadionverbod te handhaven, omdat voor hen voldoende is komen vast te staan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de discriminatoire uitlatingen. Verder vond de Commissie de sanctie van tien jaren niet disproportioneel.
Wat besloot de rechter?
In het kort geding vorderde betrokkene schorsing van het landelijk stadionverbod totdat een rechter in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan. Ook vroeg hij om deblokkering van zijn seizoenskaarten en vond hij dat de KNVB de proceskosten moest betalen.
De rechter gaf aan dat voldoende aannemelijk is dat betrokkene de leuze in het openbaar heeft geroepen. Ook zei de rechter dat de strafbeschikking geen dwingend bewijs opleverde, maar er wel meer dan gemiddelde bewijskracht aan mag toekennen. De stelling van betrokkene dat de supporters van Ajax zich niet beledigd voelden, vond de rechter volstrekt irrelevant. De KNVB gaf aan dat de bond op grond van het beleidsplan van Ons Voetbal Is van Iedereen (OVIVI) dat is opgesteld samen met de overheid, verplicht is een stadionverbod op te leggen in geval van antisemitisme. Verder gaf de bond aan dat de duur niet disproportioneel is.
Voor de rechter waren onderstaande twee vragen relevant voor het bepalen van de duur het stadionverbod:
- De verhouding in duur tussen de verschillende gedragingen die gesanctioneerd kunnen worden op basis van de richtlijn, en
- Of er een redelijk evenwicht is tussen de aard en ernst van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, alsook de persoonlijke achtergronden en de duur waarvoor het stadionverbod is opgelegd.
In de Richtlijn is de sanctie voor groepsbelediging (tien jaar) veel zwaarder dan bijvoorbeeld het beledigingen of kwetsen van personen (negen maanden). In het strafrecht kan voor eenvoudige belediging een gevangenisstraf van drie maanden worden opgelegd, of een boete van de tweede categorie.Op groepsbelediging staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete van de derde categorie.
De rechter vergeleek de sanctie met de sancties op agressieve of gevaarzettende gedragingen. De rechter verwees daarbij naar brandstichting met beperkte gevaarzetting (18 maanden) tot bedreiging (36 maanden) en zware mishandeling (60 maanden).
De rechter vond dat de KNVB onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de termijn van groepsbelediging verhoogd is van vijf jaar naar tien jaar en vond een verwijzing naar het beleidsplan OVIVI onvoldoende. De rechter spoorde de KNVB aan in de bodemprocedure nadere inzichten en toelichting te verschaffen op de in het beleidsplan afgesproken verdubbeling van de duur van het stadionverbod in geval van groepsbelediging.
Ten tweede overwoog de rechter dat de stelling van de KNVB verworpen moet worden dat de bond op grond van het beleidsplan verplicht is om bij een melding van groepsbelediging een stadionverbod op te leggen. De rechter gaf aan dat de KNVB zelf moet afwegen of een stadionverbod passend is en dat in die belangenafweging alle contractuele bevoegdheden meegewogen moeten worden. In dat verband zal de KNVB ook rekening moeten houden met de belangen van degenen die de overtreding heeft begaan.
In deze zaak gaf de rechter aan dat bij de motivering van het stadionverbod en bij de verwerping van het daartegen gerichte beroep, onvoldoende aandacht is geschonken aan de aard en ernst van de gedraging, de concrete omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden alsmede de persoonlijke achtergronden en omstandigheden van de gesanctioneerde en de financiële gevolgen die het feit voor betrokkenen met zich mee heeft gebracht. Dat de sanctie preventieve werking heeft, maakte dit niet anders. De rechter gaf aan dat betrokkene recht heeft op een zorgvuldige en evenwichtige beoordeling. Volgens de rechter was daar nu geen sprake van.
De voorzieningenrechter gaf aan dat de kans groot was dat de bodemrechter op basis van het huidige dossier het stadionverbod van tien jaar disproportioneel zou vinden. De voorzieningenrechter dacht dat de bodemrechter de sanctie ook niet redelijk en billijk zou vinden. De voorzieningenrechter vond het lastig om in te schatten welke duur in de bodemprocedure zou worden opgelegd. Wel gaf de voorzieningenrechter aan dat de gesanctioneerde rekening moest houden met een stadionverbod van 18 maanden als absoluut minimum voor de gedragingen die hij heeft gepleegd. Om die reden schorste de voorzieningenrechter het stadionverbod per 27 april 2025, dat is 18 maanden vanaf de ingangsdatum van het stadionverbod.
Op die manier kwam de voorzieningenrechter ook tegemoet aan de zorg van de KNVB dat een toewijzing van de vordering kon leiden tot frustratie en het uithollen van het beleid om racisme, antisemitisme en discriminatie op de voetbalvelden daadkrachtig terug te dringen en het maatschappelijk belang dat daarmee is gemoeid.
De vordering van de gesanctioneerde om de seizoenskaarten te deblokkeren werd afgewezen. Die bevoegdheid ligt uitsluitend bij de clubs. De voorzieningenrechter gaf aan dat volgens hem er geen instructiebevoegdheid bestaat op grond waarvan de clubs gehouden zijn om op aanwijzingen van de KNVB seizoenskaarten te blokkeren dan wel te deblokkeren.
Wat kunnen we van deze uitspraak leren?
Bij het opleggen van een sanctie is het belangrijk om goed te motiveren waarom een specifieke sanctie in een specifieke situatie wordt opgelegd. Voor wat betreft het bepalen van de duur van een sanctie zijn er twee vragen relevant. Ten eerste gaat het om de vraag hoe de in de Richtlijn voorziene (en door de KNVB toegepaste) duur van het verbod in geval van belediging van een groep c.q. discriminerende uitlatingen zich verhoudt tot de overige in de Richtlijn met een stadionverbod gesanctioneerde gedragingen.
Daarnaast is van belang of er een redelijk evenwicht bestaat tussen de aard en ernst van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden, alsook de persoonlijke achtergronden en de duur waarvoor het stadionverbod is opgelegd.
Meer informatie over deze zaak: ECLI:NL:RBOBR:2024:20