Ga naar de inhoud
Interventie

Content ontoegankelijk maken of verwijderen (artikel 125p WvSv)

Concretisering
Fysieke bijeenkomst
Nazorg
Verstoring
Het Openbaar Ministerie kan, op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering, bepaalde content ontoegankelijk (laten) maken of (laten) verwijderen. Ook kan het OM het beheer van een social media groep overnemen. Dit kan allebei alleen in uitzonderlijke gevallen.

Zo moet er sprake zijn van een verdenking van een misdrijf (artikel 67 lid 1 WvSv) en moeten de maatregelen noodzakelijk zijn om een strafbaar feit te beëindigen of te voorkomen.

Doel

Het doel is om de content waarmee een strafbaar feit is gepleegd, ontoegankelijk te maken. Hiermee wordt bereikt dat het strafbare feit wordt beëindigd of dat een nieuw strafbaar feit wordt voorkomen.

Rol gemeente

Bij een online aangejaagde fysieke ordeverstoring kan artikel 125p WvSv mogelijk worden ingezet. Het is belangrijk om de specifieke omstandigheden van de zaak te beoordelen en ook andere interventies te overwegen, afhankelijk van de ernst van de verstoring en de gevolgen ervan. De gemeente kan bij het beoordelen van de situatie en het nemen van passende stappen advies inwinnen bij het Openbaar Ministerie.

Werkwijze

Het Openbaar Ministerie kan een platform het bevel geven om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om bepaalde gegevens ontoegankelijk te maken, voor zover noodzakelijk is om een strafbaar feit te beëindigen of te voorkomen.

De grondslag om in te grijpen, is te vinden in artikel 125p WvSv. Dit artikel bepaalt dat het Openbaar Ministerie (in de persoon van de officier van justitie) aanbieders van communicatiediensten (waaronder social media platforms) kan bevelen maatregelen uit te voeren om gegevens ontoegankelijk te maken. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Zo moet worden voldaan aan de inhoudelijke vereisten van artikel 125p (er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf in de zin van artikel 67 lid 1 WvSv) en de maatregelen moeten noodzakelijk zijn om een strafbaar feit te beëindigen of te voorkomen.

De officier van justitie mag hiertoe slechts overgaan na machtiging van de rechter-commissaris (artikel 125p lid 4 WvSv). De noodzakelijkheid wordt getoetst aan de hand van de eisen van spoedeisendheid, proportionaliteit (staat de maatregel in verhouding met het doel) en subsidiariteit (kan hetzelfde doel ook met een minder ingrijpende maatregel worden bereikt).

Als het social media platform niet meewerkt

Er zijn echter aanbieders van social media platforms die niet aan een 125p WvSv vordering meewerken. Dan bestaat de mogelijkheid om de rechter-commissaris te vragen de opsporingsdienst een opdracht te geven bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten (artikel 181 WvSv).

In de vordering van de officier wordt opgenomen dat er gehandeld wordt naar analogie van artikel 125p WvSv, met die kanttekening dat de aanbieder niet gevraagd wordt om te handelen maar dat de opsporingsdienst wordt verzocht te handelen. Daarnaast moet er dus in de vordering beschreven worden hoe men voornemens is dit te doen (bijvoorbeeld via een telefoon van de beheerder inloggen op het account om vervolgens het beheer over te nemen en de groep offline te halen).

Verder dienen er, in het specifieke geval van het ingrijpen in een social media groep door een opsporingsambtenaar, nog enkele andere aspecten te worden overwogen.

  • Ten eerste kunnen de meeste maatregelen (zoals het verwijderen van groepen) alleen worden ingezet bij de beheerder van een groep.
  • Ten tweede is het nodig dat de telefoon of computer van de verdachte open of op een andere manier toegankelijk is. Hierom moet de machtiging van de rechter-commissaris om onderzoekshandelingen te verrichten (art. 181 WvSv) al worden verkregen voordat de woning van de verdachte wordt betreden.
  • Ten derde moet men er rekening mee houden dat, op het moment dat er medebeheerders in een groep zijn, die medebeheerders direct uit de groep verwijderd worden. Anders kunnen zij namelijk sommige maatregelen tegengaan.
  • Ten slotte moet het voornemen om in te grijpen in een sociale media groep goed afgestemd worden met de rechercheofficier van justitie (ROVJ), het landelijk ROVJ-overleg en de thema-OVJ. Het ingrijpen zou immers eventuele andere strafrechtelijke onderzoeken naar groepsleden of verwanten kunnen frustreren.

Jurisprudentie

In een zaak die voorkwam bij de Rechtbank Den Haag werden meerdere personen verdacht en vervolgens veroordeeld voor het plegen van opruiing en bedreiging door het plaatsen van content op social media. Een van de veroordeelden bleek eigenaar en beheerder van deze groep. De rechtbank heeft in een kort geding de verdachte met onmiddellijke ingang verboden om uitlatingen in de openbaarheid te brengen waarbij personen met naam genoemd werden als pleger, slachtoffer, getuige of verhuller van satanisch-pedofiele misdrijven in de gemeente Bodegraven -Reeuwijk.

Naderhand bleek niet te zijn voldaan aan de veroordeling om alle gedane uitlatingen binnen 48 uur te verwijderen en verwijderd te houden. Integendeel, in de groepen werden vergelijkbare berichten en video’s verspreid.

Het voortzetten van de strafbare feiten achtte de rechter-commissaris in strijd met de openbare orde. De vordering ex. art. 181 jo. 125p WvSv strekte ertoe dat dat werd voorkomen. De rechter-commissaris verleende aan de officier van justitie een machtiging tot het bevel aan een medewerker van de politie om via de telefoon van de verdachte de gegevens in de groepen ontoegankelijk te maken.

Meer informatie